Met mijn handen
boetseer ik je gezicht
hemelsblauw
laat ik je ogen kijken
in de verre verten
kneed ik je lijf
tot tempel van genot.
Denk niet aan
koude winternachten
vol eenzaamheid.
Zij zijn voorbij
en opgeborgen in gisteren.
Dans dagenlang
in het licht van
van de felle zon
sterren knetteren
als ’n vuurgloed
op het ritme
van je hoge hakken.
Denk niet aan
zwoele zomerdagen
vol eenzaamheid.
Zij zijn voorbij
en opgeborgen in gisteren.
Zing met luide stem
het hooglied van
tomeloze vreugde
lach tranen in
je mooie ogen
alsof je altijd
blij ben geweest.
Denk niet aan
vervlogen uren
vol eenzaamheid.
Zij zijn voorbij
en opgeborgen in gisteren.