Nand zit op ‘t strand
dicht bij de waterrand.
De voeten in ‘t water.
Hij heeft een ferme kater.
Zijn kop is aan ’t bonken,
want hij was beschonken.
Kijk,
daar zwemmen spinnen
als vissen zonder vinnen.
Hij ziet geen golven,
wel borsten om af te kolven.
Nu zijn alle meeuwen kraaien.
Zo is zijn hoofd is aan ’t draaien.
En z’n adem is aan ‘t stinken
na dat oeverloze drinken.