Koning Winter zaait wondermooi
witte vlokjes over gras en hooi.
Hij legt dekens op takken en bomen.
Dat alles doet ons zalig wegdromen.
Heel de wereld schittert prachtig wit
als Koning Winter hoog in de lucht zit.
Koning Winter strooit stilte over ’t land.
Kevers en krekels schuilen diep in ‘t zand.
Elke stem wordt gedempt door de sneeuw.
Ja, zelfs die van de schreeuwende meeuw.
Een zalige winterse rust daalt dan neer.
Zo gaat dat elke keer en telkens weer.
Koning Winter is geen wrede vorst
als hij met sneeuw en ijzel morst.
Zijn adem is een beetje kil.
Ik denk niet dat hij dat zelf wil.
Wreedheid is iets van de mensen
die altijd meer en meer wensen.
Koning Winter plaagt ons met ijzige lucht.
Hijzelf vindt dat een geweldige klucht.
Maar die koude koelt soms mijn hart.
Mijn denken is dan somber en zwart.
Stormen razen door mijn hoofd.
Mijn geluk is dan weg geroofd.
Koning Winter danst vaak op onze daken.
Zodat je alle pannen hoort kraken.
Buiten loert op zo’n moment het gevaar.
Wacht daarom maar.
Tot de warmte weder komt
en het geraas daarbuiten verstomt.