De man ploegt
zich een baan
ver hier vandaan.
Hij zwoegt
en beult zich af.
Hij is bekaf.
Altijd vooruit.
Soms achteruit.
Nooit opzij.
Nooit scheef
over de schreef.
Aan het eind
van het plein
moet hij zijn.
Dat enorme huis,
zijn eeuwige thuis.